Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En sprak in de [4]tegenwoordigheid zijner broederen en van het [5]heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? [6]Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het [7]in een dag voleinden? Zullen zij de steentjes uit de stofhopen [8]levend maken, daar zij verbrand zijn? 4. Hebreeuws, voor het aangezicht. 5. Om het krijgsvolk tegen de Joden op te hitsen en gaande te maken. 6. Anders, zullen zij het oprichten, of opbouwen? 7. Of, in dezen dag, alsof hij zeide: Menen zij het op dien dag te voleinden, op welken zij het hebben begonnen of besloten? Het zal hun mislukken. 8. Dat is, in vorigen stand herstellen.